Streekgeschiedenis
Na de laatste ijstijd hebben duizenden jaren lang vele rivieren de Betuwse delta geboetseerd. De bevolking schikte zich naar het water en woonde hoofdzakelijk op de hooggelegen gronden. De oudst gevonden menselijke sporen in ons gebied bestaan uit stenen vuistbijlen. Deze dateren al van de Oude Steentijd, zo’n 10.000 jaar geleden, en zijn op 20 meter diepte in de uiterwaarden bij Oosterhout gevonden.
In onze omgeving zijn bijzondere bodemvondsten gedaan uit verschillende periodes van de prehistorie en de Romeinse tijd. Sommige vindplaatsen zijn zelfs beschermd als archeologisch monument.
In de eerste eeuwen van onze jaartelling behoorde de Betuwe tot de militaire zone aan de noordgrens (limes) van het Romeinse Rijk. Dit is te zien op de Tabula Peutingeriana, ook wel Peutingerkaart genoemd.
De Romeinse schrijver Tacitus schreef in de eerste eeuw na Christus in de Origine et situ Germanorum over de woonplaatsen en leefwijze van de Germanen en de Bataven.
In de Historiae schreef hij over Gaius Julius Civilis: deze leidde de Bataafse Opstand tegen de Romeinen in de jaren 69 en 70 na chr.
Er zijn in de omgeving verscheidene vondsten gedaan, waaronder een zeldzaam Romeins olielampje met Christus-monogram uit de vierde eeuw. Deze bevestigen ook een periode van betrekkelijke rust en welstand.
Vanaf de Romeinse tijd weten we dus veel meer over de geschiedenis, omdat er vanaf dat moment naast archeologische vondsten ook schriftelijke bronnen beschikbaar zijn.
In de Vroege Middeleeuwen hadden de kloosters van Arras (Fr) en Werden (Dld) ver van huis bezittingen, waaronder boerderijen en gronden in onze omgeving.
In bewaard gebleven goederenlijsten en giftbrieven worden Oosterhout, Slijk-Ewijk en Loenen voor het eerst genoemd. De oudste vermelding van Oosterhout (Ostreholt) en Loenen (Lona) komen voor op documenten uit de 11e eeuw. Slijk-Ewijk (Euuic Silec) is te vinden op een lijst uit het jaar 855. Over de exacte ouderdom en de echtheid van de documenten zijn de meningen echter verdeeld.
Vanaf het begin van de 14e eeuw werden de dijken en afwateringen centraal beheerd door het ambt van Over-Betuwe, het latere polderdistrict en nu waterschap.
Dat kon desondanks niet voorkomen dat de dijken langs de Waal bij hoog water en ijsgang verschillende keren bezweken. De oude dorpskern van Oosterhout en grote delen van Loenen en Wolferen zijn daarbij weggespoeld. Op de plaats van de dijkbreuken ontstonden diepe kolken, waarvan er nu nog een aantal het landschap sieren. De laatste natuurlijke doorbraak was in 1820 bij Oosterhout. In de werkruimte van de historische kring is een maquette te zien van het verdronken dorp.